Wiskunde

Gecombineerde les: De goniometrische cirkel & goniometrische getallen (formules, standardwaarden en grafische interpretatie)

Blok 1: Introductie en (reciproque) definities van goniometrische getallen in de rechthoekige driehoek

Definitie

Goniometrische getallen beschrijven de wiskundige verhoudingen tussen de lengten van zijden in een rechthoekige driehoek voor een gegeven scherpe hoek. Deze functies zijn sinus (sin), cosinus (cos), tangens (tan), cotangens (cot), secans (sec) en cosecans (cosec). Elk van deze functies komt voort uit specifieke zijdenverhoudingen, te herkennen met het mnemotechnisch hulpmiddel SOS CAS TOA:

  • Sinus (sin): verhouding van de overstaande rechthoekzijde tot de schuine zijde.

  • Cosinus (cos): verhouding van de aanliggende rechthoekzijde tot de schuine zijde.

  • Tangens (tan): verhouding van de overstaande rechthoekzijde tot de aanliggende rechthoekzijde.

De reciprociteit van deze functies resulteert in de definities van cotangens, secans en cosecans:

  • Cotangens (cot): reciproke van tangens (cot(x)=1/tan(x)cot(x) = 1/tan(x))

  • Secans (sec): reciproke van cosinus (sec(x)=1/cos(x)sec(x) = 1/cos(x))

  • Cosecans (cosec): reciproke van sinus (cosec(x)=1/sin(x)cosec(x) = 1/sin(x))

Belangrijke concepten

  • SOS CAS TOA: Voor iedere scherpe hoek xx in een rechthoekige driehoek met schuine zijde (hypotenusa), overstaande rechthoekzijde en aanliggende rechthoekzijde:

    • [INLINE_EQUATION]Sin(x) = overstaande rechthoekzijde / schuine zijde[/INLINE_EQUATION]

    • [INLINE_EQUATION]Cos(x) = aanliggende rechthoekzijde / schuine zijde[/INLINE_EQUATION]

    • [INLINE_EQUATION]Tan(x) = overstaande rechthoekzijde / aanliggende rechthoekzijde[/INLINE_EQUATION]

  • Reciproke functies en hun notaties:

    • [INLINE_EQUATION]Cot(x) = 1 / tan(x) = aanliggende rechthoekzijde / overstaande rechthoekzijde[/INLINE_EQUATION]

    • [INLINE_EQUATION]Sec(x) = 1 / cos(x) = schuine zijde / aanliggende rechthoekzijde[/INLINE_EQUATION]

    • [INLINE_EQUATION]Cosec(x) = 1 / sin(x) = schuine zijde / overstaande rechthoekzijde[/INLINE_EQUATION]

Formules en berekeningen

  • [INLINE_EQUATION]sin(x) = overstaande rechthoekzijde / schuine zijde[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]cos(x) = aanliggende rechthoekzijde / schuine zijde[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]tan(x) = overstaande rechthoekzijde / aanliggende rechthoekzijde[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]tan(x) = sin(x) / cos(x)[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]cot(x) = 1 / tan(x)[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]sec(x) = 1 / cos(x)[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]cosec(x) = 1 / sin(x)[/INLINE_EQUATION]

De notatie met fucties is steeds gebaseerd op de hoek xx die wordt genomen met betrekking tot een bepaalde zijde.

Praktijkvoorbeelden

Voorbeeld 1: In een rechthoekige driehoek ABC met ∠C = 90°, schuine zijde AB = 13, aanliggende rechthoekzijde AC = 5 en overstaande rechthoekzijde BC = 12.

  • [INLINE_EQUATION]sin(∠A) = BC / AB = 12 / 13[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]cos(∠A) = AC / AB = 5 / 13[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]tan(∠A) = BC / AC = 12 / 5[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]cot(∠A) = AC / BC = 5 / 12[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]sec(∠A) = AB / AC = 13 / 5[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]cosec(∠A) = AB / BC = 13 / 12[/INLINE_EQUATION]

Voorbeeld 2: Een rechthoekige driehoek met overstaande rechthoekzijde = 7, aanliggende rechthoekzijde = 24, schuine zijde = 25 (Pythagoreïsch drietal).

  • [INLINE_EQUATION]sin(x) = 7 / 25[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]cos(x) = 24 / 25[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]tan(x) = 7 / 24[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]cot(x) = 24 / 7[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]sec(x) = 25 / 24[/INLINE_EQUATION]

  • [INLINE_EQUATION]cosec(x) = 25 / 7[/INLINE_EQUATION]

Veel gemaakte fouten

  • Verkeerd onderscheiden van overstaande en aanliggende zijde bij het bepalen van de hoeken.

  • Gebruik van tan(x)=overstaande/schuinetan(x) = overstaande / schuine (fout!), in plaats van overstaande / aanliggende.

  • Omkeren van teller en noemer bij reciproke functies – bijvoorbeeld sec(x)=1/cos(x)sec(x) = 1 / cos(x), niet omgekeerd.

  • Onjuiste toepassing van cotan(x) als cotan(x)=cos(x)/sin(x)cotan(x) = cos(x) / sin(x) in plaats van aanliggende / overstaande.

  • Verwarren van symbolen: sec(x) en cosec(x) worden regelmatig omgedraaid.

Blok 2: Standaardwaarden van goniometrische functies voor belangrijke hoeken

Definitie

De standaardwaarden van de goniometrische functies zijn de exacte waarden van sinus, cosinus, tangens en cotangens voor specifieke hoeken die cruciaal zijn voor analytische en toegepaste vraagstukken in de goniometrie. Deze waarden liggen volledig vast en vormen het fundament voor het oplossen van meer complexe meetkundige problemen.

Belangrijke concepten

  • De standaardwaarden worden uitgedrukt in breuken en wortelvorm voor perfecte nauwkeurigheid.

  • Tabel van goniometrische getallen voor hoeken: 0°, 30°30°, 45°45°, 60°60°, 90°90°, 180°180°.

  • Voor niet-standaardhoeken zijn benaderingswaarden relevant (vaak uit de rekenmachine gehaald), maar het is belangrijk inzicht te bewaren in de grootteorde van de waarden.

Formules en berekeningen

Tabel – goniometrische waarden (exact voor standaardhoeken):

x (°)

sin(x)

cos(x)

tan(x)

cot(x)

0

0

1

0

niet gedef.

30

1/2

√3/2

1/√3 = √3/3

√3

45

√2/2

√2/2

1

1

60

√3/2

1/2

√3

1/√3 = √3/3

90

1

0

niet gedef.

0

180

0

-1

0

niet gedef.

Niet-standaardwaarden (voorbeeld):

  • sin(1°)0,017sin(1°) ≈ 0,017

  • cos(1°)0,9998cos(1°) ≈ 0,9998

Deze waarden zijn bij benadering en verkregen via de rekenmachine; ze zijn niet exact.

Praktijkvoorbeelden

Voorbeeld 1: Bereken sin(60°)cos(30°)sin(60°) · cos(30°):

  • sin(60°)=3/2sin(60°) = √3/2

  • cos(30°)=3/2cos(30°) = √3/2

  • Product: (3/2)(3/2)=(3/4)(√3/2) · (√3/2) = (3/4)

Voorbeeld 2: Los op: tan(45°)+cot(60°)tan(45°) + cot(60°)

  • tan(45°)=1tan(45°) = 1

  • cot(60°)=1/3=3/3cot(60°) = 1/√3 = √3/3

  • Optelsom: 1+3/31 + √3/3

Veel gemaakte fouten

  • Verkeerde substitutie van waarden voor de verkeerde hoek (bv. sin(60°)sin(60°) en sin(30°)sin(30°) verwisselen).

  • Gebruik van decimale afrondingen waar exacte waarden vereist zijn in het eindantwoord.

  • Niet herkennen van "niet gedefinieerd" bij tan(90°)tan(90°), cot(0°)cot(0°), etc.

  • Onbegrip over het teken van de cotangens in gradiëntumrekeningen met standaardhoeken in andere kwadranten.

Blok 3: De eenheidscirkel (goniometrische cirkel) en geometrische interpretatie van goniometrische functies

Definitie

De eenheidscirkel is een cirkel met straal 11, gecentreerd in de oorsprong van het xyxy-coördinatenstelsel. Elke hoek xx (uitgedrukt in radialen of graden) correspondeert met een punt op deze cirkel, waarbij de goniometrische getallen verbonden zijn aan de coördinaten van dit punt.

Belangrijke concepten

  • Sinusfunctie ([INLINE_EQUATION]sin(x)[/INLINE_EQUATION]): de y-coördinaat van het snijpunt van de eenheidscirkel met het lijnstuk dat onder een hoek xx gezien vanuit de oorsprong is getrokken.

  • Cosinusfunctie ([INLINE_EQUATION]cos(x)[/INLINE_EQUATION]): de x-coördinaat van datzelfde snijpunt.

  • Tangensfunctie ([INLINE_EQUATION]tan(x)[/INLINE_EQUATION]): de waarde van tan(x)tan(x) correspondeert met de snijafstand van een raaklijn aan de cirkel in x=0x = 0 (de y-as) met de verlengde radius onder hoek xx.

  • Cotangensfunctie ([INLINE_EQUATION]cot(x)[/INLINE_EQUATION]): is analoog met tan(x)tan(x), nu als de afstand op een raaklijn aan de cirkel in y=0y = 0 (de x-as).

  • Kwadranten: De eenheidscirkel deelt het vlak in vier kwadranten. Afhankelijk van het kwadrant heeft sin(x)sin(x), cos(x)cos(x) of tan(x)tan(x) een positief dan wel negatief teken:

    • Kwadrant I ([INLINE_EQUATION]0° < x < 90°[/INLINE_EQUATION]): sin(x)>0sin(x) > 0, cos(x)>0cos(x) > 0, tan(x)>0tan(x) > 0

    • Kwadrant II ([INLINE_EQUATION]90° < x < 180°[/INLINE_EQUATION]): sin(x)>0sin(x) > 0, cos(x)<0cos(x) < 0, tan(x)<0tan(x) < 0

    • Kwadrant III ([INLINE_EQUATION]180° < x < 270°[/INLINE_EQUATION]): sin(x)<0sin(x) < 0, cos(x)<0cos(x) < 0, tan(x)>0tan(x) > 0

    • Kwadrant IV ([INLINE_EQUATION]270° < x < 360°[/INLINE_EQUATION]): sin(x)<0sin(x) < 0, cos(x)>0cos(x) > 0, tan(x)<0tan(x) < 0

Formules en berekeningen

  • Voor een punt P op de eenheidscirkel dat met het lijnstuk OP een hoek xx maakt met de positieve x-as: - P=(cos(x),sin(x))P = (cos(x), sin(x))

  • Tangens en cotangens via de eenheidscirkel: - tan(x)=sin(x)/cos(x)tan(x) = sin(x)/cos(x) - cot(x)=cos(x)/sin(x)cot(x) = cos(x)/sin(x)

  • De lengte van de raaklijn aan de eenheidscirkel in x=0x = 0 (tegenover het snijpunt van de x-as) waar de verlengde lijn onder hoek xx de raaklijn snijdt, geeft tan(x)tan(x).

Praktijkvoorbeelden

Voorbeeld 1: Bepaal de tekens van sin(150°)sin(150°), cos(150°)cos(150°) en tan(150°)tan(150°) met behulp van de eenheidscirkel.

  • 150°150° ligt in het tweede kwadrant.

  • sin(150°):positiefsin(150°): positief

  • cos(150°):negatiefcos(150°): negatief

  • tan(150°):negatieftan(150°): negatief

Voorbeeld 2: Gegeven x=210°x = 210°, bepaal sin(210°)sin(210°) en de bijbehorende coördinaat op de eenheidscirkel.

  • 210°=180°+30°210° = 180° + 30°, dus de referentiehoek is 30°30° in het derde kwadrant.

  • sin(210°)=sin(30°)=1/2sin(210°) = -sin(30°) = -1/2

  • cos(210°)=cos(30°)=3/2cos(210°) = -cos(30°) = -√3/2

  • Punt op cirkel: (3/2,1/2)( -√3/2, -1/2 )

Veel gemaakte fouten

  • Onjuist bepalen van het kwadrant voor een negatieve of meer dan 360°360° grote hoek.

  • Verkeerd teken toekennen aan sin(x)sin(x), cos(x)cos(x) of tan(x)tan(x) door foutieve interpretatie van het kwadrant.

  • Niet realiseren dat tan(x)tan(x) en cot(x)cot(x) voor bepaalde hoeken niet gedefinieerd zijn door deling door nul (zoals tan(90°)tan(90°)).

  • Onvoldoende visuele interpretatie van het snijpunt op de eenheidscirkel.

Blok 4: Algemeen functievoorschrift en eigenschappen van goniometrische functies

Definitie

Het algemeen functievoorschrift van een goniometrische functie is de parametrisering waarmee elke goniometrische functie als grafiek en formule op een x-as kan worden weergegeven, met inbegrip van amplitude, periode, faseverschuiving en verticale verschuiving. Dit geldt voor sin(x)sin(x), cos(x)cos(x) en tan(x)tan(x).

Belangrijke concepten

  • Sinusfunctie: - Algemeen voorschrift: f(x)=asin(b(xc))+df(x) = a · sin(b(x - c)) + d - a: amplitude (verticaal gerekt) - b: frequentie/periodiciteit (horizontale uitrekking, periode T=2π/bT = 2π/b) - c: faseverschuiving (horizontale verschuiving) - d: verticale verschuiving

  • Cosinusfunctie: f(x)=acos(b(xc))+df(x) = a · cos(b(x - c)) + d

  • Tangensfunctie: f(x)=atan(b(xc))+df(x) = a · tan(b(x - c)) + d

  • Asymptoten: - Tangens-, cotangens-, secans- en cosecansfuncties hebben verticale asymptoten, waar de functie niet gedefinieerd is door nuldeling. - Inverse functies hiervan vertonen horizontale asymptoten.

Formules en berekeningen

  • Periode: T=2π/bT = 2π / b (voor sin(x)sin(x) en cos(x)cos(x)), T=π/bT = π / b (voor tan(x)tan(x) en cot(x)cot(x))

  • Verticaal maximum/minimum: Max=a+dMax = a + d, Min=a+dMin = -a + d (bij |a| en d gegeven)

  • Verticale asymptoten (tangens): x=(π/2+kπ)/b+cx = (π/2 + kπ) / b + c, voor elke kZk ∈ ℤ

  • Horizontale verschuiving ("faseverschuiving"): de hele grafiek verschuift cc eenheden naar rechts (bij c>0c > 0)

  • Verticale verschuiving: de volledige grafiek wordt dd eenheden naar boven verplaatst bij d>0d > 0

Praktijkvoorbeelden

Voorbeeld 1: Gegeven f(x)=2sin(0,5(xπ/3))+1f(x) = 2 · sin(0,5 (x - π/3)) + 1

  • Amplitude: 2|2|

  • Periode: 2π/0,5=4π2π / 0,5 = 4π

  • Horizontale verschuiving: π/3π/3 naar rechts

  • Verticale verschuiving: 11 naar boven

  • Maximum: 2+1=32 + 1 = 3

  • Minimum: 2+1=1-2 + 1 = -1

Voorbeeld 2: Gegeven g(x)=tan(2x)g(x) = tan(2x)

  • Periode: π/2π / 2

  • Verticale asymptoten: x=π/4+kπ/2x = π/4 + k·π/2, met kZk ∈ ℤ

  • Er is geen verschuiving noch verticale verschuiving

Veel gemaakte fouten

  • Verkeerde aflezing van de periodeparameter bb, vooral bij tan(x)tan(x) en cot(x)cot(x) waarbij de periode ππ is, niet 2π.

  • Onjuiste toepassing van faseverschuiving, vooral als cc niet correct met het teken wordt behandeld.

  • Niet opmerken van verticale asymptoten bij tan(x)tan(x), sec(x)sec(x), cosec(x)cosec(x) indien geen aandacht voor de nulwaarden in noemer.

  • Negeren van de effecten van amplitude a<0a < 0 (verticale omkering van de grafiek).

Samenvatting

Deze les behandelt de volledige systematiek van goniometrische getallen:

  • Goniometrische functies ontstaan uit de zijdenverhoudingen in de rechthoekige driehoek, compact samengevat in SOS CAS TOA.

  • Zowel de primaire (sinsin, coscos, tantan) als de afgeleide (cotcot, secsec, coseccosec) functies volgen uit reciprociteit en worden via breukvormen genoteerd.

  • Standaardwaarden voor kernhoeken (0°, 30°30°, 45°45°, 60°60°, 90°90°, 180°180°) zijn exact gekend en cruciaal bij analytische en toegepaste vraagstukken.

  • De eenheidscirkel koppelt elk goniometrisch getal aan een geometrische interpretatie via coördinaten, met een fundamentele rol voor het bepalen van functietekens in de vier kwadranten.

  • Algemene functievoorschriften volgen het patroon van amplitude, periode, fase- en verticale verschuiving, met bijzondere aandacht voor het voorkomen van asymptoten bij tangens-, cotangens-, secans- en cosecansfuncties.

Oefenvragen

1. Gegeven een rechthoekige driehoek met schuine zijde 1010, één rechthoekzijde 88 en een scherpe hoek αα aan de zijde van lengte 88. Bereken sec(α)sec(α) en cosec(α)cosec(α). *Antwoord:*

  • sec(α)=10/8=1,25sec(α) = 10 / 8 = 1,25

  • sin(α)=overstaande/schuineafleiden:overstaande2=10282=36overstaande=6sin(α) = overstaande / schuine → afleiden: overstaande^2 = 10^2 - 8^2 = 36 ⇒ overstaande = 6

  • cosec(α)=10/61,6667cosec(α) = 10 / 6 ≈ 1,6667

2. Bepaal zonder rekenmachine tan(120°)tan(120°) en geef het teken. *Antwoord:*

  • 120°120° is 180°60°180° - 60°, kwadrant II, tan(120°)=tan(60°)=3tan(120°) = -tan(60°) = -√3

3. Voor de functie f(x)=3cos(2(xπ))2f(x) = 3 · cos(2(x - π)) – 2, geef amplitude, periode, horizontale en verticale verschuiving. *Antwoord:*

  • Amplitude = 33

  • Periode = 2π/2=π2π / 2 = π

  • Horizontale verschuiving = ππ naar rechts

  • Verticale verschuiving = 22 naar beneden

4. Op de eenheidscirkel: wat zijn de coördinaten van het snijpunt voor x=330°x = 330°? Welke tekens hebben sin(330°)sin(330°), cos(330°)cos(330°) en tan(330°)tan(330°)? *Antwoord:*

  • 330°=360°30°330° = 360° - 30°, dus referentiehoek 30°30° in kwadrant IV

  • cos(330°)=cos(30°)=3/2(>0)cos(330°) = cos(30°) = √3/2 (> 0)

  • sin(330°)=sin(30°)=1/2(<0)sin(330°) = -sin(30°) = -1/2 (< 0)

  • tan(330°)=tan(30°)=1/3(<0)tan(330°) = -tan(30°) = -1/√3 (< 0)

  • Coördinaat: (3/2,1/2)(√3/2, -1/2)

5. Geef de vergelijking van de verticale asymptoten van f(x)=tan(3xπ/2)f(x) = tan(3x – π/2). *Antwoord:*

  • tan(a)isnietgedefinieerdwanneercos(a)=03xπ/2=π/2+kπ3x=π+kπx=(π+kπ)/3tan(a) is niet gedefinieerd wanneer cos(a) = 0 → 3x – π/2 = π/2 + kπ → 3x = π + kπ → x = (π + kπ)/3 met kZk ∈ ℤ

Test je kennis met deze examenoefeningen