Biologie

Chromatine, chromosomen en karyogram

Blok 1: Inleiding en definitie van chromatine

Definitie

Chromatine is het grootste bestanddeel van de celkern en bestaat uit een complex netwerk van vezels dat het genetisch materiaal van eukaryotische cellen organiseert. Chromatine bestaat uit de combinatie van een lang DNA-molecule met specifieke, basische proteïnen die histonen genoemd worden. Het DNA binnen het chromatine draagt de genetische informatie die nodig is voor de synthese van alle cellulaire proteïnen.

Belangrijke concepten

Binnen chromatine is DNA nooit vrij aanwezig. Het is i.h.a. altijd geassocieerd met histonen, die zorgen voor structurering en bescherming. Bovendien bepaalt de staat van organisatie van het chromatine (meer of minder compact) de toegankelijkheid van genetische informatie voor processen als transcriptie.

Formules en berekeningen

Voor chromatine zelf bestaan geen wiskundige formules, maar relevante parameters zijn onder meer:
  • De lengte van een DNA-molecule per celkern: gemiddeld ongeveer 2 meter bij de mens, gecompacteerd in een celkern met een diameter van ong. 6 µm.

  • Samenstelling: DNA ([INLINE EQUATION]\sim 40\%[/INLINE EQUATION]), histonen ([INLINE EQUATION]\sim 40\%[/INLINE EQUATION]), overige niet-histonproteïnen ([INLINE EQUATION]\sim 20\%[/INLINE EQUATION]).

Praktijkvoorbeelden

  1. In een humane levercel is het DNA georganiseerd in chromatine, waardoor het mogelijk is deze grote hoeveelheid genetisch materiaal te organiseren en te beschermen tegen afbraak.

  2. In de interfase (periode tussen celdelingen) is het meeste genetische materiaal aanwezig in de vorm van chromatine, dat verspreid ligt in de kern en niet als chromosomen zichtbaar is onder de microscoop.

Veel gemaakte fouten

  • Verwarring tussen chromatine en chromosomen: chromatine is de diffuus verdeelde structuur tijdens de meeste fasen van de celcyclus; chromosomen zijn de verdichte vorm tijdens mitose/meiose.

  • Veronderstelling dat DNA los zou liggen in de kern, terwijl vrijwel al het kern-DNA ingebed is in chromatine.

Blok 2: Histonen

Definitie

Histonen zijn kleine, basische nucleaire proteïnen en vormen de kern waarop DNA zich wikkelt binnen het chromatine. Er bestaan vijf hoofdtypen histonen: H1, H2A, H2B, H3, en H4.

Belangrijke concepten

Histonen hebben een cruciale rol in het compacteren van DNA en het reguleren van toegang tot genetische informatie. Ze fungeren als spoelen waarrond DNA wikkelt om nucleosomen te vormen (zie verder). Histonen bepalen tevens mede de epigenetische regulatie van genen via post-translationele modificaties. H2A, H2B, H3, en H4 vormen een histon-octomeer, terwijl H1 buiten het octomeer ligt en de verbindingen tussen nucleosomen stabiliseert.

Formules en berekeningen

  • In elk nucleosoom: [INLINE EQUATION](\mathrm{H2A})_2 + (\mathrm{H2B})_2 + (\mathrm{H3})_2 + (\mathrm{H4})_2 = 8[/INLINE EQUATION] histonen = histon-octomeer.

  • H1 wordt als "linkerhiston" beschouwd en bindt aan het DNA-segment tussen nucleosomen.

Praktijkvoorbeelden

  1. Tijdens actieve transcriptie van bepaalde genen vinden acetylaties van lysineresiduen op histonstaarten plaats, waardoor chromatine zich ontspant en transcriptiefactoren toegang krijgen tot DNA.

  2. In inactieve chromosoomregio's zijn H1-histonen overvloediger aanwezig, wat leidt tot een meer compacte structuur en verminderde toegankelijkheid voor RNA-polymerase.

Veel gemaakte fouten

  • Het foutief negeren of verwarren van het onderscheid tussen de basis-histonen (H2A/H2B/H3/H4) en H1.

  • Aannemen dat histonen louter structuurfuncties hebben, terwijl ze ook essentieel zijn in genregulatie.

Blok 3: Structuur van een chromatinevezel

Definitie

Een chromatinevezel bestaat uit draadvormige DNA-moleculen die op regelmatige afstanden spiraalvormig gewonden zijn rond histon-octomeren, hetgeen nucleosomen oplevert; deze nucleosomen zijn verbonden door 'linker-DNA' en gestabiliseerd door H1-histonen.

Belangrijke concepten

  • Nucleosoom: Basiseenheid van chromatine; bestaat uit [INLINE EQUATION]\pm 147[/INLINE EQUATION] basenparen DNA die [INLINE EQUATION]1,65[/INLINE EQUATION] keer rond een histon-octomeer (H2A, H2B, H3, H4) gewikkeld zijn.

  • Octomeer: Omdat elk nucleosoom opgebouwd is rond acht histonmoleculen, spreekt men van een octomeer.

  • Linker-DNA: Het stuk DNA tussen twee nucleosomen, waaraan H1 bindt.

  • Samenhang: Interacties tussen DNA en histonen ontstaan door elektrostatische krachten (negatief geladen DNA met positief geladen histonen), plus H-bruggen.

  • Vormen van chromatine:

    • Euchromatine: Licht aankleurend, relatief losgemaakt, DNA is toegankelijk voor transcriptie, bevat actieve genen.

    • Heterochromatine: Donkerder aankleurend, sterk gecondenseerd, DNA is vrijwel niet toegankelijk, bevat overwegend inactieve genen. Compact gemaakt door overvloedige binding van H1-histonen.

Formules en berekeningen

  • Lineaire verdeling: Gemiddeld zijn er ongeveer [INLINE EQUATION]200[/INLINE EQUATION] basenparen per nucleosoom-eenheid ([INLINE EQUATION]147[/INLINE EQUATION] bp rond het octomeer, plus [INLINE EQUATION]\pm 53[/INLINE EQUATION] bp linker-DNA).

  • Mate van condensatie: Na nucleosoomvorming zijn DNA-vezels [INLINE EQUATION]6\!-\!7 \times[/INLINE EQUATION] verkort t.o.v. naakte DNA; bij verdere spiralisatie ([INLINE EQUATION]30\,\text{nm}[/INLINE EQUATION] vezel) tot zo’n [INLINE EQUATION]50 \times[/INLINE EQUATION].

Praktijkvoorbeelden

  1. Tijdens spermatogenese worden in zoogdiercellen de histonen grotendeels vervangen door protamines, wat leidt tot een nog hogere condensatiegraad.

  2. Wanneer een bepaald gen in levercellen moet worden overgeschreven, zal het omliggende euchromatine zich tijdelijk verder ontspannen door modificaties (zoals acetylatie van histonen), waardoor RNA-polymerase II toegang krijgt.

Veel gemaakte fouten

  • Foutieve veronderstelling dat een nucleosoom enkel DNA bevat, terwijl het essentieel uit een histon-octomeer en DNA bestaat.

  • Over het hoofd zien van het dynamische karakter: chromatine is geen statische structuur, maar wordt constant aangepast in functie van gen-activiteit.

Blok 4: Overgang van chromatine naar chromosoom

Definitie

De overgang van chromatine naar een chromosoom treedt op tijdens de celdeling en houdt een maximale condensatie en spiralisatie van het chromatinenetwerk in, waardoor discrete, compact opgevouwen structuren ontstaan: chromosomen.

Belangrijke concepten

  • Spiralisatie/Condensatie: Vlak voor en tijdens mitose en meiose wordt chromatine maximaal opgewonden, zodat individuele chromosomen zichtbaar worden onder lichtmicroscoop.

  • Chromosoomstructuur:

    • Chromatiden: Een chromosoom bestaat tijdens de deling uit twee identieke DNA-moleculen, gecondenseerd tot twee parallel lopende staafjes: de zusterchromatiden.

    • Centromeer: De regio waar beide zusterchromatiden samenhangen. Het speelt cruciale rol als aanhechtingsplaats voor kinetochoren en microtubuli.

    • Zusterchromatiden: Ontstaan door DNA-replicatie in S-fase; bevatten identieke nucleotidevolgorde.

    • Kinetochoren: Eiwitcomplexen aan weerszijden van het centromeer, essentieel voor de binding met spoelmicrotubuli; zorgen voor correcte verdeling van chromatiden tijdens mitose.

Formules en berekeningen

Geen klassieke wiskundige formules, maar het juiste begrip van de terminologie is essentieel:

  • [INLINE EQUATION]n[/INLINE EQUATION]: aantal verschillende chromosomen in gameten

  • [INLINE EQUATION]2n[/INLINE EQUATION]: totaal aantal chromosomen in somatische cellen

Praktijkvoorbeelden

  1. Tijdens profase van de mitose zijn bij menselijke cellen [INLINE EQUATION]46[/INLINE EQUATION] gecondenseerde chromosomen zichtbaar, elk bestaande uit twee zusterchromatiden verbonden via hun centromeer.

  2. Tijdens anafase splitsen de microtubuli de zusterchromatiden bij het centromeer, zodat elke dochtercel het juiste aantal chromatiden ontvangt.

Veel gemaakte fouten

  • Verwarring tussen het aantal chromosomen (aantal centromeren) en het aantal DNA-moleculen (aantal chromatiden) tijdens de verschillende stadia van de celdeling.

  • Onjuiste aanduiding van zusterchromatiden als 'verschillend', hoewel ze genetisch identiek zijn.

Blok 5: Visualisatie van DNA-organisatie (afbeeldingsbeschrijvingen)

Definitie

De organisatie van genetisch materiaal kan worden weergegeven in meerdere hiërarchische niveaus, van DNA tot chromosoom.

Belangrijke concepten

  • Vijf niveaus van DNA-organisatie:

    1. DNA dubbele helix: De basisstructuur, bestaande uit twee complementaire, helicale DNA-strengen, in totaal zo'n [INLINE EQUATION]2[/INLINE EQUATION] meter per celkern.

    2. DNA rond histonen: DNA is om histon-octomeren gewonden, waardoor de nucleosoomstructuur ontstaat.

    3. Nucleosoomketting tot chromatinevezel: De lange reeks van nucleosomen en linker-DNA vormt een “parelsnoer" ([INLINE EQUATION]10\,\text{nm}[/INLINE EQUATION] vezel), die zich verder oprolt tot een dikkere [INLINE EQUATION]30\,\text{nm}[/INLINE EQUATION] chromatinevezel.

    4. Verdere condensatie: Deze [INLINE EQUATION]30\,\text{nm}[/INLINE EQUATION] vezel wordt door lusvorming verder gecondenseerd, vaak door ankerpunten aan nucleaire matrix, tot dikkere lussen die deel uitmaken van de chromatide.

    5. Gedupliceerd chromosoom: Tijdens de deling zijn alle compacte niveaus bereikt; het chromatine is maximaal opgerold en vormt dan het typische X-vormige chromosoom (bestaande uit twee zusterchromatiden met één centromeer).

  • Chromosoom tijdens celdeling:

    • Elk chromosoom bestaat uit twee zusterchromatiden.

    • De centromeren vormen een insnoering waar kinetochoren ontstaan; deze fungeren als koppelingsplaats voor de spoelmicrotubuli.

    • Spoelfiguur/microtubuli trekken de zusterchromatiden uit elkaar richting de polen van de cel.

Formules en berekeningen

Niet van toepassing; focus op beschrijvende hiërarchie en terminologie.

Praktijkvoorbeelden

  1. Tijdens een klassieke karyotypering onder lichtmicroscopie wordt het geconsolideerde chromosoom zichtbaar als een X-vormige structuur, waarbij de 'linker- en rechterbenen' de respectieve zusterchromatiden zijn.

  2. Bij analyse van een mitotische metafasepreparaat worden de microtubuli en hun aanhechting aan de kinetochoren duidelijk geïdentificeerd met specifieke kleuringen (bijv. immunofluorescentie met antistoffen tegen tubuline en centromeereiwitten).

Veel gemaakte fouten

  • Het niet herkennen dat de X-vorm enkel zichtbaar is na replicatie en condensatie vóór celdeling.

  • Verkeerd aanduiden van chromosoomonderdelen (bijvoorbeeld de kinetochoren aanwijzen als het centromeer zelf).

Blok 6: Telomeren

Definitie

Telomeren zijn gespecialiseerde DNA-sequenties aan beide uiteinden van elk chromosoom, bestaande uit duizenden herhalingen van een korte, meestal niet-coderende sequentie: “TTAGGG” bij de mens.

Belangrijke concepten

  • Replicatieprobleem aan chromosoomuiteinden: Tijdens DNA-replicatie kan het DNA-polymerase het allereerste gedeelte van de 'lagging strand' niet kopiëren omdat hier geen plaats is voor een RNA-primer, waardoor er met elke replicatie een kort stukje van het telomeer verloren gaat.

  • Beschermende functie: Door de aanwezigheid van uitgebreide telomeersequenties worden coderende stukken DNA niet direct afgebroken tijdens opeenvolgende celdelingen.

  • Rol van telomerase: Het enzym telomerase herkent de telomeersequentie en voegt extra TTAGGG-repeats toe, waardoor de uiteinden verlengd worden en het nettoverlies wordt gecompenseerd. Dit enzym is vooral actief in kiemcellen, bepaalde stamcellen en kankercellen.

Formules en berekeningen

  • Sequentiehumaan telomeer: [INLINE EQUATION](\mathrm{TTAGGG})_n[/INLINE EQUATION], met [INLINE EQUATION]n = 1000\!-\!2000[/INLINE EQUATION] in somatische cellen.

  • Nettoverlies per deling: [INLINE EQUATION]ca.\ 50\!-\!200[/INLINE EQUATION] basenparen per celdeling in cellen zonder telomeraseactiviteit.

Praktijkvoorbeelden

  1. In stamcellen blijft de lengte van telomeren relatief constant dankzij actieve telomerase, waardoor het replicatiepotentieel behouden blijft.

  2. In gewone somatische cellen verkorten de telomeren progressief, wat op termijn leidt tot replicatieve senescentie (= stopzetting van celdeling), een belangrijk celbiologisch mechanisme in veroudering en kankerpreventie.

Veel gemaakte fouten

  • Het idee dat telomeren nooit ten koste gaan van coderend DNA. Enkel wanneer telomeren volledig uitgeput zijn komt het coderend DNA in gevaar.

  • Foutieve aanname dat telomerase in alle celtypes aanwezig is; bij volwassenen is het alleen te vinden in (kanker)cellen met onbeperkt delingspotentieel.

Blok 7: Eigenschappen van chromosomen – aantal chromosomen

Definitie

Elke soort heeft een constant, soortspecifiek aantal chromosomen per lichaamscel. Dit noemt men het diploïde aantal, met notatie [INLINE EQUATION]2n[/INLINE EQUATION]. In gameten (geslachtscellen) bevat elke cel slechts de helft van dit aantal, aangeduid met [INLINE EQUATION]n[/INLINE EQUATION] (haploïd).

Belangrijke concepten

  • Bij de mens:

    • Somatische cellen: [INLINE EQUATION]2n = 46[/INLINE EQUATION] chromosomen per cel ([INLINE EQUATION]23[/INLINE EQUATION] paren, waarbij elk paar bestaat uit een maternale en een paternale oorsprong).

    • Gameten (sperma- en eicellen): [INLINE EQUATION]n = 23[/INLINE EQUATION] chromosomen per cel.

  • Reden voor halvering: Tijdens de meiose worden de chromosomen per paar verdeeld, zodat gameten enkel één lid van elk paar bevatten. Na bevruchting versmelten twee gameten ([INLINE EQUATION]n + n[/INLINE EQUATION]), waaruit een zygote met het diploïde aantal ontstaat ([INLINE EQUATION]2n[/INLINE EQUATION]), essentieel voor het instandhouden van het soortspecifieke genetische patroon.

  • Implicatie: Verstoring van het chromosoomaantal leidt tot aneuploïdie, zoals trisomie 21 bij het syndroom van Down ([INLINE EQUATION]47[/INLINE EQUATION] chromosomen).

Formules en berekeningen

  • Diploïde aantal bij mens: [INLINE EQUATION]2n = 46[/INLINE EQUATION].

  • Haploïde aantal bij mens: [INLINE EQUATION]n = 23[/INLINE EQUATION].

  • Na bevruchting: [INLINE EQUATION]n\ (\text{spermacel})\ + \ n\ (\text{eicel})\ =\ 2n\ (\text{zygote})[/INLINE EQUATION].

Praktijkvoorbeelden

  1. Een humane zenuwcel bevat [INLINE EQUATION]2n = 46[/INLINE EQUATION] chromosomen, omdat het een somatische cel is.

  2. Tijdens een eicelvorming ondergaat de moedercel een halvering van het chromosoomaantal via meiose, zodat elke eicel slechts [INLINE EQUATION]n = 23[/INLINE EQUATION] chromosomen bevat. Na bevruchting ontstaat een zygote met weer [INLINE EQUATION]2n = 46[/INLINE EQUATION] chromosomen.

Veel gemaakte fouten

  • Het gelijkstellen van chromosoomaantal in gameten aan dat in somatische cellen.

  • Vergeten dat het diploïde aantal door paren wordt gevormd; een afwijkend aantal leidt altijd tot een verstoring met ernstige gevolgen.

Blok 8: Homologe chromosomen

Definitie

Homologe chromosomen zijn twee chromosomen van een chromosomenpaar die even lang zijn en een centromeer op dezelfde plaats bezitten. Ze bevatten informatie voor dezelfde eigenschappen op overeenkomstige loci, maar deze informatie is niet noodzakelijk identiek.

Belangrijke concepten

Elk chromosomenpaar bestaat uit één chromosoom van moederlijke en één van vaderlijke oorsprong. Homologe chromosomen coderen bijvoorbeeld elk voor oogkleur, maar het specifieke allel (variant) kan verschillen, bijvoorbeeld blauw op het maternale chromosoom, bruin op het paternale.

Formules en berekeningen

Niet van toepassing; focus op locus en allelbegrip.

Praktijkvoorbeelden

  1. Bij een menselijk chromosomenpaar voor bloedgroep bevat elk homoloog chromosoom op dezelfde locus een allel: het ene voor bloedgroep A, het andere voor bloedgroep O.

  2. Tijdens meiose worden homologe chromosomen gepaard en kunnen crossing-over (uitwisseling van segmenten) plaatsvinden, wat genetische variatie veroorzaakt.

Veel gemaakte fouten

  • Veronderstellen dat homologe chromosomen altijd exact dezelfde genetische informatie bezitten; ze zijn gelijksoortig qua loci, niet qua DNA-sequentie.

  • Verwarren van homologen met zusterchromatiden; alleen zusterchromatiden zijn genetisch identiek.

Blok 9: Autosomen en heterosomen

Definitie

Autosomen zijn alle chromosomen die informatie bevatten over algemene lichaamskenmerken; bij de mens zijn dit er [INLINE EQUATION]44[/INLINE EQUATION]. Heterosomen zijn de geslachtschromosomen, die de ontwikkeling van de geslachtskenmerken bepalen; bij de mens zijn dit er [INLINE EQUATION]2[/INLINE EQUATION] ([INLINE EQUATION]XX[/INLINE EQUATION] bij meisjes, [INLINE EQUATION]XY[/INLINE EQUATION] bij jongens).

Belangrijke concepten

  • 44 Autosomen: Worden als [INLINE EQUATION]22[/INLINE EQUATION] paren herkend in een karyogram. Ze dragen de genen voor alle niet-geslachtsgebonden erfelijke eigenschappen.

  • 2 Heterosomen: [INLINE EQUATION]XX[/INLINE EQUATION] of [INLINE EQUATION]XY[/INLINE EQUATION]. Het X-chromosoom bevat veel genen die niet enkel aan geslacht zijn gekoppeld; het Y-chromosoom bevat relatief weinig genen, doch bepaalt mannelijke geslachtsontwikkeling (o.a. SRY-gen).

  • Symboliek: [INLINE EQUATION]XX[/INLINE EQUATION] = vrouwelijk genotype; [INLINE EQUATION]XY[/INLINE EQUATION] = mannelijk genotype.

Formules en berekeningen

  • Totaal menselijk karyotype: [INLINE EQUATION]2n = 46 = 44\,\text{autosomen} + 2\,\text{heterosomen}[/INLINE EQUATION].

  • Geslachtsnotatie:

    • Vrouw: [INLINE EQUATION]44 + XX = 46[/INLINE EQUATION]

    • Man: [INLINE EQUATION]44 + XY = 46[/INLINE EQUATION]

Praktijkvoorbeelden

  1. In een humane vrouwelijke lichaamscel treft men [INLINE EQUATION]22[/INLINE EQUATION] autosomenparen en 1 paar X-chromosomen aan, dus: [INLINE EQUATION]44[/INLINE EQUATION] autosomen + [INLINE EQUATION]XX[/INLINE EQUATION].

  2. In een karyogram van een mannelijke patiënt worden [INLINE EQUATION]22[/INLINE EQUATION] autosomenparen, 1 X- en 1 Y-chromosoom geïdentificeerd, wat cruciaal is voor de diagnose van chromosomale afwijkingen.

Veel gemaakte fouten

  • Autosomen verwarren met heterosomen, vooral bij het berekenen van het totaal aantal chromosomen.

  • Aannemen dat het aantal autosomen geslachtsafhankelijk zou zijn; dit is altijd [INLINE EQUATION]44[/INLINE EQUATION] bij gezonde mensen.

Samenvatting

Deze les behandelde de geavanceerde structuur en organisatie van het genetisch materiaal in eukaryote cellen:

  • Chromatine bestaat uit DNA en histonen; de mate van compactatie bepaalt de functionele toegankelijkheid.

  • Histonen structureren het DNA tot nucleosomen en reguleren via post-translationele modificaties de genexpressie.

  • Chromatinevezels worden opgebouwd uit nucleosomen (DNA rond histon-octomeren), met euchromatine en heterochromatine als respectievelijk meer en minder toegankelijke vormen.

  • Bij celdeling condenseert chromatine tot chromosomen, bestaande uit twee zusterchromatiden verbonden in het centromeer, met kinetochoren als aanhechtingsplaatsen voor het spoelfiguur.

  • Visualisatie van DNA verloopt via duidelijke hiërarchische niveaus van dubbele helix tot gecondenseerd chromosoom.

  • Telomeren beschermen de chromosoomuiteinden tegen verlies van genetisch materiaal door replicatie; verlies aan telomeerlengte wordt gecompenseerd door telomerase in (stam)celtypes met hoge delingsactiviteit.

  • Het aantal chromosomen is soortspecifiek; bij de mens zijn [INLINE EQUATION]2n = 46[/INLINE EQUATION] diploïd (in lichaamscellen), [INLINE EQUATION]n = 23[/INLINE EQUATION] haploïd (in gameten).

  • Homologe chromosomen zijn structureel en functioneel vergelijkbaar, maar bevatten verschillende allelen.

  • Autosomen ([INLINE EQUATION]44[/INLINE EQUATION] bij de mens) coderen voor lichaamskenmerken; heterosomen ([INLINE EQUATION]2[/INLINE EQUATION] bij de mens) voor geslachtsbepaling, met typische notaties [INLINE EQUATION]XX[/INLINE EQUATION] (vrouw) en [INLINE EQUATION]XY[/INLINE EQUATION] (man).

Oefenvragen

1. Beschrijf in detail het verschil tussen euchromatine en heterochromatine op vlak van structuur en functionaliteit. Verklaar deze verschillen in termen van toegankelijkheid voor transcriptie. - Antwoord: Euchromatine is minder compact, licht aankleurend en bevat actief DNA dat toegankelijk is voor transcriptie omdat de histonstaarten vaak geacetyleerd zijn, wat DNA minder strak laat binden aan de histonen. Heterochromatine daarentegen is veel compacter verpakt (door onder meer extra H1-histonen en methylatie), donker aankleurend en bevat DNA dat niet toegankelijk is voor transcriptie, meestal bestaande uit repetitieve of structurele sequenties. Dit verschil in compactatie bepaalt welk genetisch materiaal wel of niet wordt overgeschreven. 2. Tijdens de celdeling verschijnen chromosomen als X-vormige structuren. Leg uit waarom deze structuur ontstaat en benoem alle relevante onderdelen. - Antwoord: De X-vorm ontstaat doordat het DNA zich, na replicatie tijdens de S-fase, maximaal condenseert tot twee zusterchromatiden die identiek zijn en samengehouden worden op één punt: het centromeer. Elke arm van de X is een chromatide; centraal bevindt zich het centromeer; aan weerszijden van het centromeer bevinden zich de kinetochoren waar de microtubuli binden zodat de zusterchromatiden van elkaar kunnen worden gescheiden in de anafase. 3. Een cel ondergaat replicatie en deelt daarna. Hoeveel DNA-moleculen en hoeveel chromosomen zijn zichtbaar tijdens een metafase bij een humane somatische cel? Verklaar. - Antwoord: Tijdens de metafase van een humane somatische cel bevat de cel [INLINE EQUATION]46[/INLINE EQUATION] chromosomen, elk bestaande uit 2 zusterchromatiden. In totaal zijn er dus [INLINE EQUATION]46[/INLINE EQUATION] chromosomen (elk met één centromeer), maar [INLINE EQUATION]92[/INLINE EQUATION] DNA-moleculen (één per chromatide). Het aantal chromosomen wordt bepaald door het aantal centromeren, niet door het aantal chromatiden. 4. Leg uit waarom telomeren noodzakelijk zijn bij lineaire chromosomen, maar niet bij circulair DNA zoals in prokaryoten. - Antwoord: In lineaire chromosomen (zoals bij eukaryoten) ontstaat bij replicatie van het lagging strand een priming-probleem aan het uiteinde; het laatste RNA-primer kan niet vervangen worden, waardoor een stukje enkelstrengig DNA verloren gaat. Hierdoor zouden coderende sequenties na verloop van celdelingen teloorgaan, indien de chromosoomuiteinden (telomeren met repetitieve, niet-coderende sequenties) niet als buffer dienen. Circulair DNA, zoals in prokaryoten, heeft dit probleem niet omdat er geen uiteinden bestaan waar het replicatie-apparaat niet uit de voeten kan. 5. Een man heeft een afwijkend karyogram met 47 chromosomen, waarvan drie exemplaren van chromosoom 21. Welke termen zijn hierop van toepassing, en wat zijn de gevolgen op genetisch en fenotypisch vlak? - Antwoord: Dit is een voorbeeld van aneuploïdie, specifiek trisomie 21 (Downsyndroom). Het chromosoomaantal is verhoogd ([INLINE EQUATION]47[/INLINE EQUATION] i.p.v. [INLINE EQUATION]46[/INLINE EQUATION]), omdat chromosoom 21 drie keer aanwezig is. Dit leidt tot een overdosering van de genen op chromosoom 21, resulterend in de kenmerkende fenotypische eigenschappen en ontwikkelingsproblemen van Downsyndroom. De genotypische aanduiding is [INLINE EQUATION]47,XY,+21[/INLINE EQUATION] bij een man.

Test je kennis met deze examenoefeningen